Voorafgaand aan een theatervoorstelling zat ik met Karin een kop koffie te drinken, toen opeens mijn oog viel op een jongen die schuin achter haar zat. Jonge puber met lastige ledematen en korte krullen. En vooral een stuurs gezicht, dat een beetje rood was van alle emotie. Strak naar beneden kijkend. Hij zat er alleen, hij zat er ostentatief ongelukkig te wezen.
Mijn hart maakte een sprongetje: hee Bas! Om meteen weer in te zakken, want nee natuurlijk niet Bas. En al helemaal niet Bas van zes, zeven, acht jaar geleden, want dat is degene op wie hij als twee druppels water leek.
Ik voelde mijn hart krampen bij de herinnering, ach wat was hij vaak doodongelukkig als we onderweg waren. Had dan op z’n kop gekregen en was het daar niet mee eens. Of wilde gewoon helemaal niet mee, weg van huis, en zat daar dan maar.
Ik zat dan even verderop, me ook al ongelukkig te voelen. Hè Bas, doe nou, toe nou. Ik kan hier nu ook niks meer aan veranderen. We zijn hier met z’n allen, maak er wat van.
Nu zat ik daar, in die theaterkantine, en ik had m’n armen even om deze vreemde jongen willen slaan. Kom maar jongen, het komt goed, je bent niet alleen, er wordt heus van je gehouden en vanavond komt ook wel goed.
Kon natuurlijk niet, zo’n knul ziet me aankomen, iemands gekke ouwe tante die je komt knuffelen, brrr.
Maar ik voelde de onmacht van zovele jaren opvlammen. Dat ik iets leuks organiseerde en dat er dan eentje was die het helemaal niet leuk had en die dan ook de lol van de anderen verbruide, door boos en opstandig te zijn. Het steeds maar schipperen tussen mijn eigen verwachtingen en de wensen van anderen, onder wie dat ene kind, dat nou eenmaal sneller overprikkeld raakte dan de rest, dat meer houvast ook nodig had dan de rest.
Deze boze puber zou ik nu alsnog willen zeggen: ‘Sorry! Het is niet de bedoeling dat je je eenzaam en afgewezen voelt, ik weet vrijwel zeker dat niemand jou wil afwijzen. Maar soms gaan die dingen zo. Het komt goed hoor jongen, het komt goed.’
Terwijl Karin en ik babbelden over kinderen en schooldiploma’s en studentenkamers, probeerde ik niet naar de jongen te kijken en probeerde ik niet te voelen wat het me deed. Maar er zat een klem om m’n keel, alsof ik een te strakke coltrui aan had. Kon ik het maar alsnog goedmaken.
Een paar dagen later zat ik thuis met een vriendin van Bas en natuurlijk praatten we over hem. Over wat hij voor haar betekend had, en dat was heel veel. Hij begreep haar zonder woorden, al jaren. Hun beider zwaarmoedigheid behoefde geen uitleg.
En opeens zie ik Bas weer, maar dan op een andere manier. Als de charismatische, zachtmoedige, zorgzame en verstandige vriend. Deze vriendin haalde al die mooie eigenschappen in hem naar boven, als in een liefdesrelatie waar je alleen maar van kunt dromen, een relatie waarin je allebei vooral wilt dat de ander gelukkig is. O wat begrijp ik haar goed, dat ze hem zo mist. Deze Bas was zijn gewicht in goud waard.
Gelukkig zegt zij geen sorry, omdat ze hem mist.
Veel mensen doen dat wel.
‘Sorry dat ik dat tegen jou zeg. Want voor mij was het gewoon Bas, maar voor jou was het je kind. Dat kun je niet vergelijken hè?’
Andere mensen zeggen sorry als ze vertellen hun vader te missen: ‘Ja, nou heb ik het over mijn vader, maar dat is natuurlijk lullig naar jou, sorry. Want jij mist je kind, dat is veel erger.’
Of mensen die liefdesverdriet hebben: ‘Ik begrijp het niet, ik zit aan de slaappillen, want ik ben helemaal van de sokken geblazen door liefdesverdriet. Maar wat jij meemaakt is zo veel erger, hoe kan dat nou, dat jij niet aan de pillen zit?’
Het is geen vergelijk. Ik voel me bezwaard als andere mensen sorry zeggen, net alsof ik het alleenrecht heb op verdriet en rouw. Wat ik heb meegemaakt is het allerergste en daar valt de rest dus bij in het niet.
Net als wanneer je klaagt over rugpijn tegen iemand die terminaal ziek is. Kan best. Je weet zelf heus wel dat je aan die rugpijn niet doodgaat, maar het kan evengoed verrot hinderlijk zijn en dat mag je dan heus meedelen.
Ik voel me dus ongemakkelijk bij al die sorry’s. Net alsof ik mensen toestemming moet geven om hun eigen sores te mogen spuien. Dat is een wel heel eenzame positie. En die ambieer ik nou net niet.
De eerste maanden na het overlijden van Bas moest je me niet ‘lastigvallen’ met jouw verdriet om wat dan ook. Daar had ik helemaal geen ruimte voor.
Ook nu trek ik een wenkbrauw op als mensen in het drama schieten en zichzelf beklagen omdat ze een zwaar leven leiden. Ik kan minder dan ooit tegen drama en zelfbeklag.
Maar mijn vrienden doen dat ook helemaal niet. En ik heb allang weer ruimte voor het verdriet van een ander. Heb ik die ruimte niet, dan zeg ik dat wel. Neemt nog steeds niet weg dat mensen dat verdriet gewoon mogen voelen. Verdriet om mijn kind, verdriet om hun vader, verdriet om een eindige liefde. Allemaal volstrekt legitiem.
Het is nog steeds niet zo dat ik de hele dag loop te huilen. Ik huil hele dagen niet juist. ‘Het zijn van die prikjes,’ zei Karin, toen ik tegen haar opmerkte hoezeer de gefrustreerde puber in het theater me raakte.
Hm, prikjes… nee. Het is meer vergelijkbaar met een elektrische schok, zoals je die krijgt als je schrikdraad aanraakt. Er komt vast een tijd dat het kleine schokjes worden, of prikjes inderdaad.
Maar nu was ik aangeslagen. Genoot ik evengoed van de voorstelling. Maar kon ik eenmaal thuis de slaap niet vatten. Ik had mijn kind even gezien, op z’n allerberoerdst, omhelsd door eenzaamheid.
En ik wilde alsnog sorry zeggen. Sorry Bas, dat ik je niet heb kunnen redden.
0 reacties