Daar lag ik dan, klaar voor de ct-scan, en toen daar niks uitkwam, voor een mri. Op wat acht jaar geleden nog de verjaardag van mijn oudste kind was. We zouden uit eten die avond. Dat hebben we uiteraard niet gedaan. Want ik werd, in de ruststand en zelfs vlak na een vakantie, gevloerd door een peesontsteking in mijn nek. Die zo pijnlijk werd dat ik mijn hoofd niet meer kon neerleggen. Ik kreeg er koorts bij ook nog, waarop de huisarts, bekend met mijn track record op het gebied van neurologische ontstekingen, besloot me door de sturen naar de SEH. En daar werd ik dus een dag lang binnenstebuiten gekeerd.
Er werd niks geks gevonden. Gewoon, zomaar een ontsteking in een pees in mijn nek. Had ik echt niks geks gedaan? Getild, gedraaid, gevallen?
Nee, ik kijk wel uit. Loop nog te sukkelen met de hernia van een jaar geleden, ik neem geen enkel risico, doe kalm aan juist.
Mijn lichaam protesteert altijd als het najaar is. Tegen het najaar, tegen de toenemende donkerte, tegen de temperatuurdaling, tegen het van buiten bewegen naar binnen zitten? Ik weet het niet. Bij mijn weten heb ik geen winterdepressie, ik laat de seizoenen, zoals alles waar ik niks aan kan veranderen, maar gewoon over me heen komen.
En ziek worden in oktober deed ik dus al ruim voordat Bas in november overleed, dus dat is het ook niet.
Sterker nog, de eerste keer dat ik werd opgenomen met Guillain-Barré, was exact 26 jaar geleden, op Bas’ verjaardag.
De dag ervoor was ik naar de huisarts gelopen, met het verhaal ‘ik heb opeens geen gevoel meer in mijn voeten’. De huisarts, heel knap, dacht meteen aan Guillain-Barré, maar stuurde me naar huis met de opmerking: ‘Als het erger wordt, meteen naar het AZU’.
Toen ik de volgende dag, met het huis vol verjaarsvisite, opeens niet meer kon opstaan, volgde ik dat advies op. Mijn toen-nog-echtgenoot reed me naar het ziekenhuis, de verjaarsvisite paste op Basje en baby Marie. Pas vele weken later kwam ik weer naar huis, met een looprek.
Sindsdien ben ik altijd ziek in het najaar. Soms ook in het voorjaar, onder het mom ‘doe eens lekker gek’. Maar mijn ziekzijn blijft onlosmakelijk verbonden met de verjaardag van Bas. En zo wordt een beladen dag opeens totaal anders.
Want ik zie op tegen én kijk uit naar de verjaardag van Bas. Het is voor mij wel zo’n bijzondere dag. Namelijk het moment waarop ik moeder werd.
Toen mijn huwelijk nog was, memoreerde ik op zo’n verjaardag samen dat hele begin: ‘Weet je nog, van die rit naar het ziekenhuis?’ Van alle kinderen deed ik dat, want iedere geboorte was speciaal geweest. Maar deze extra.
De vreselijke bevalling. Die hele nacht, voorafgaand aan zijn geboorte, ben ik wakker geweest, gekweld door veel meer pijn dan normaal was – zo leerde ik bij mijn tweede bevalling. Toen de zon eindelijk opkwam, kwam er een duif in het raamkozijn zitten. Alsof hij Bas vast welkom heette.
Na de bevalling, nog weer vele uren later, de reanimatie van Bas, ik die snel de OK in gereden werd, Bas die de couveuse in ging.
De start van Bas was vreselijk. En deze nacht dit jaar, voorafgaand aan wat zijn verjaardag niet meer is maar toch altijd zal zijn, was bijna een herhaling van de horror. Zoveel pijn dat ik mijn hoofd niet meer kon neerleggen, zoveel vermoeidheid dat ik ook niet meer rechtop kon blijven. En waar Bas en ik destijds aan ons lot werden overgelaten, werd ik nu min of meer opgeraapt en door de wasstraat getrokken, door liefdevolle zorgmedewerkers.
Ik ging bibberend de mri in: behalve dat ik dus niet goed kon liggen, ben ik ook bang in kleine ruimtes. Nou mag ik jaarlijks de mri in, ik heb dus ervaring. Door consequent mijn ogen dicht te houden, kan ik mezelf foppen dat ik niet in een dichte ruimte lig. En met een oxazepammetje zou het goed te doen moeten zijn.
Maar het was de verjaardag van Bas. Ik had al meer dan een nacht niet geslapen. Ik was zo kwetsbaar.
Uiteindelijk was het juist die gedachte die me hielp: hallo zeg, je hebt de dood van je kind doorstaan, dan is zo’n relatief kort moment van engigheid toch ook best te doen? Ik telde de minuten, huilde om Bas, en toen was het zomaar voorbij. En mijn tranen waren waarschijnlijk volstrekt normaal voor iemand die veel pijn had en claustrofobisch is.
Ik mocht weer naar huis, met betere pijnstilling, een afspraak bij de fysio en nog een mri voor de zekerheid in het vooruitzicht. Joechei, ik kijk ernaar uit.
Iets vloert mij, en dat gebeurde allang voordat mijn leven echt zwaar werd. Tegenwoordig ben ik domweg gelukkig, naast de pijn die draag.
Toen we anderhalve week geleden thuiskwamen van vakantie, hoorden we in de auto van Jaaps zus, die ons ophaalde, dat ze net een dag eerder een neefje was verloren. Hij was nog maar 29 jaar, het was een bedrijfsongeval geweest. Volgend jaar zou hij trouwen, zijn bedrijf deed het goed, deze jongen was helemaal blij en oké.
Jaaps zus zei met tranen in haar stem: ‘Dit klopt toch niet, dit mag toch niet?’, en ik merkte dat ik volledig dichtklapte. ‘Het huis zit vol met rouwende mensen,’ zei ze, en ik besloot buiten te blijven. Gaf mijn schoonzus een hele dikke knuffel, maar besloot om niet een huis in te stappen waar deze verse rouw nog heerste. Ik kon er niks mee, zou er zelf lang last van hebben, het was goed dat ik deze grens aanvoelde en uitvoerde.
Want nee, het klopt niet en het mag niet. Dat je kind zijn eigen leven beëindigt niet en dat je kind dood valt uit een boom niet. Het is niet zoals het bedoeld was, maar het gebeurt toch.
Ik leef mee met ouders die ook alweer dit alles moeten gaan dragen, tot aan hun eigen dood toe.
Maar het is goed dat ik pas op de plaats maak. Mijn leven is pijnlijk genoeg van zichzelf nu.
Van al die verjaarsvisite, zoveel jaren geleden, is niemand meer over. Alsof er nagenoeg niemand meer is die weet dat Bas ooit jarig is geweest.
Dappere Patti, een dikke knuffel voor je!